Als het gaat om de warmtetransitie is het inmiddels duidelijk dat steeds meer gemeenten worstelen met de oplossingen die zij kunnen of moeten inzetten. Velen moeten op korte termijn beslissingen nemen, terwijl niet alle randvoorwaarden en consequenties van keuzes duidelijk zijn. Het Gebruikersplatform Bodemenergie verzamelde inmiddels zoveel ervaringen dat ze gemeenten en provincies graag adviseert.
Op 5 oktober organiseerde het Gebruikersplatform Bodemenergie een webinar met de titel ‘Hoe pak je als gemeente de regie om tot een succesvolle warmtetransitie te komen?’ In het webinar lieten verschillende specialisten hun licht schijnen over de rol en de functie van warmtenetten, steeds vaker in combinatie met warmte- en koudeopslag in de bodem. Een van de prominente sprekers was prof. dr. Annelies Huygen, hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht en tevens lid van het Nationaal Klimaatplatform en werkzaam bij TNO. Zij ging in op de mogelijkheden en potentie van lokale energiesystemen waarin warmtenetten een cruciale rol spelen. Ook gaf ze aan dat we als Nederland kostbare tijd verliezen.
Integrale benadering
Volgens professor Huygen moeten gemeenten zich niet focussen op het aardgasloos maken van wijken. “Het draait veel meer om de totale energievoorziening, dus warmte, koeling en elektriciteit. Door te isoleren verbruiken we op den duur minder warmte, terwijl koeling steeds belangrijker wordt. Het valt daarnaast zeker te overwegen om, in de lijn der innovaties, de batterij van elektrische auto’s in te zetten voor de energievoorziening in een hele wijk. Het totale plaatje; daar draait het om.” In Europa is er nu een trend naar min of meer energieneutrale wijken: wijken die in totaal (bijna) even veel energie produceren als ze gebruiken. Dat is een mooi streefbeeld. In deze wijken wordt zoveel mogelijk energie geproduceerd (warmte, elektriciteit en koeling) en wordt dit ook samen gedeeld en opgeslagen. Alle restwarmte wordt weer gebruikt. Productie en opslag worden, indien mogelijk, op elkaar afgestemd. Lage temperatuur systemen passen hierbij. Die hebben ook veel meer bronnen dan hoge temperatuur warmtenetten.”
Kracht van bewonerscorporaties
Naar haar mening mogen we de kracht van een (bewoners)corporatie en de daarbij behorende bottom up-methode niet onderschatten. “We zitten nog te veel vastgeroest in de technieken en het top-down gedachtegoed van de vorige eeuw, waarbij de belangrijke beslissingen centraal door overheden en instanties worden genomen. We kunnen ook zelf al veel doen.”
Haar advies luidt dat we zo snel mogelijk “met het laaghangend fruit” aan de slag moeten. Oftewel: kijk als gemeente naar de wijken waar we eenvoudig kunnen verduurzamen. Leer daarvan en ga dan door naar de moeilijkere projecten. De innovaties gaan snel waardoor er nieuwe technieken ontstaan die de latere uitdagingen eenvoudiger maken.” Tegelijk is er, zo benadrukt ze, niet één perfecte wijk. “Als je de keuze hebt, gaat de voorkeur om ergens te starten uit naar een qua gebouwen gemengde wijk. Denk dan aan een mix van woningen, scholen, een winkelcentrum, ziekenhuis of andere utiliteit. Die energiegebruikers kunnen namelijk het beste profiteren van elkaars warmte- en koudevraag.”
Energienetten én -opslagsystemen
Verder legde de hoogleraar uit hoe warmtesystemen zich de afgelopen 150 jaar hebben ontwikkeld. Wat begon aan het einde van de 19de eeuw met stoom gevoede leidingen (1ste generatie) is inmiddels geëvalueerd naar de 4de en zelfs 5de generatie warmtenetten met watertemperaturen die soms lager liggen dan 20oC. Naar haar mening zijn die hoge temperaturen al lang niet meer overal nodig. Optimaal zijn energienetten met water van een temperatuur van maximaal 60oC of liever nog een stukje lager, geïntegreerd met elektriciteit en koeling én met slimme opslagsystemen voor zowel elektriciteit, warmte als koude. Uit onderzoek van Deltares blijkt bijvoorbeeld dat ruim 60% van de woningen in Nederland – zonder enige ingreep – nu al geschikt is voor aanvoertemperaturen van 50 á 60oC. Deze lage temperaturen bieden veel voordelen. Ze profiteren bijvoorbeeld van veel meer verschillende bronnen, zoals zonnecollectoren, maar ook restwarmte uit gebouwen als ziekenhuizen, datacenters en supermarkten of warmte uit riolering en oppervlaktewater.
Modulaire aanleg
Het aanleggen van collectieve systemen biedt enorme kansen voor de gebouwde omgeving. Lage temperatuur warmtenetten (10 – 30oC), kunnen vaak ook fungeren als bron voor (passieve) koeling. Een ander groot voordeel van LT- en ZLT-warmtenetten, dat professor Huygen voor het voetlicht bracht, is dat ze gemakkelijk modulair kunnen worden aangelegd. Je kunt ergens beginnen, met een paar grote producenten c.q. bronnen van warmte (een WKO, zonnewarmtesysteem, ziekenhuis, enz.) en een paar grote afnemers. Vervolgens kun je zo’n systeem langzaamaan verder uitbouwen. Bij deze lokale systemen spelen bewoners en bedrijven in de wijk een belangrijke rol: zij produceren energie, delen die met elkaar, slaan deze samen op en passen vraag en aanbod op elkaar aan. Volgens Huygen zijn coöperaties daarom geschikt om dergelijke systemen te organiseren en beheren.
Power-to-heat
Opslag van energie wordt steeds belangrijker, omdat er steeds meer duurzame, fluctuerende bronnen worden ingezet. Opslag van overtollige elektriciteit als warmte is dan heel aantrekkelijk. Opslag van die warmte in bijvoorbeeld de bodem is namelijk relatief goedkoop. In Denemarken doen ze dat al: als elektriciteitsprijzen heel laag of soms zelfs negatief zijn, maken ze van het overschot warmte die ze in de bodem opslaan. Ook in Nederland hebben we steeds vaker overcapaciteit, zodra de zon schijnt en het tegelijk waait. Op zo’n moment zou het omzetten van al die elektriciteit in warmte voor opslag zeer aantrekkelijk kunnen zijn.
Dick Westgeest, voorzitter Gebruikersplatform Bodemenergie
Rol voor publieke netwerkbedrijven
Voor het verder ontwikkelen van warmtenetten in gemeenten, zullen de netbeheerders de verbindende factor zijn. Dit betreft de distributie van warmte, koude en elektriciteit. Zo zijn er bijvoorbeeld de volledig of grotendeels publieke warmtenetbeheerders als Firan, Enpuls en NetVerder. Dit zijn bedrijven die voortkomen uit of zich ontwikkelen onder de vleugels van netbeheerders als Alliander, Enexis en Stedin. Een ander initiatief is het Gelders Warmte Infra Bedrijf (GWIB), dat de provincie heeft opgericht, specifiek om gemeenten te helpen bij de warmtetransitie. Maar ook de Nederlandse waterleidingbedrijven kunnen volgens Dick Westgeest, voorzitter van het Gebruikersplatform Bodemenergie een rol vervullen. “De voordelen van deze publieke bedrijven zijn overduidelijk:
- Zij hebben kennis en ervaring met publieke leidingnetten en kunnen synergievoordelen benutten.
- Waterleidingbedrijven en netbeheerders hebben, vanuit hun achtergrond, kennis van de ondergrond, vanwege de tienduizenden kilometers leiding in de bodem en veelal meer dan 100 jaar ervaring.
- Ook spelen de waterleidingbedrijven en publieke warmtebedrijven een belangrijke rol (door contacten met kabelaars, waterschappen, energiebedrijven, e.d.) bij de aanleg en het beheer van de overige ondergrondse infrastructuur in ons land.”
Hoe kun je als gemeente de regierol pakken?
Bij het uitrollen van de Transitievisies Warmte valt er voor gemeenten dus heel veel te kiezen. Zo kunnen gemeenten keuzes maken in het tempo, de verschillende technieken of combinaties daarvan en welke bedrijven zij erbij betrekken. Ook kunnen gemeenten kiezen hoe uitgebreid ze inwoners en stakeholders betrekken bij het proces. Westgeest benoemt een aantal strategische keuzes die een gemeente zal moeten maken bij het pakken van de regie op de warmtetransitie:
- Stel een duidelijke visie en strategie op. Neem daarbij de gehele toekomstige energievoorziening in de wijk als uitgangspunt: warmte, koude én elektriciteit. Streef zo mogelijk naar een (bijna) energieneutrale wijk.
- Zet de juiste beleidskaders op (duurzaamheidsbeleid, ruimtelijke ordening, vergunningsprocedures en subsidies).
- Betrek belanghebbenden (energieleveranciers, warmtebedrijven, netwerkbedrijven, waterleiding- en overige bedrijven, burgers, woningcorporaties en maatschappelijke organisaties).
- Stimuleer de ontwikkeling van duurzame energie-infrastructuur en lokale bronnen.
- Monitor en meet voortgang, stel meetbare doelen en indicatoren vast om de voortgang van de warmtetransitie te volgen.
- Stimuleer en faciliteer de oprichting van lokale energiecoöperaties.
- Leer van andere gemeenten.
- Maar vooral: Begin met het laaghangend fruit. Kijk als gemeente naar de wijken waar we eenvoudig kunnen verduurzamen. Leer daarvan en ga dan door naar de moeilijkere projecten.